Na uitgebreid onderzoek is bekend geworden dat de gemeente Apeldoorn in de Tweede Wereldoorlog zelf niet in Joods vastgoed handelde, maar wel actief meewerkte aan onteigeningen van Joods eigendom. Ook na de oorlog had onze gemeente nauwelijks oog voor Joodse stadsgenoten en hun families.
Dat zijn de opvallendste conclusies uit het onderzoek over deze periode, dat is uitgevoerd door de Radboud Universiteit in opdracht van de gemeente Apeldoorn. Directe aanleiding was een brief van een inwoner aan de gemeente, met het verzoek om nadere tekst en uitleg. Het onderzoek ging in op specifieke vragen en geeft daarom geen volledig beeld van deze periode. Trieste conclusie is dat het Apeldoornse gemeentebestuur de bezetter tijdens de oorlog actief ondersteunde. Apeldoorn had tijdens de Tweede Wereldoorlog twee NSB-burgemeesters.
Maar ook na de oorlog had de gemeente nauwelijks oog voor Joodse stadsgenoten en hun families. Daar was wel aanleiding toe: Apeldoorn had een groot aantal Joodse inwoners die zijn afgevoerd en vermoord. Dat had te maken met de aanwezigheid van de Joodse psychiatrische instelling het Apeldoornsche Bosch. Bijna 1300 patiënten en personeelsleden zijn op 21 januari 1943 opgepakt en naar Auschwitz getransporteerd.
De gemeente gaat met de Joodse gemeenschap in gesprek en vanuit het college ligt er een voorstel om een bijdrage beschikbaar te stellen waarmee het herinneringscentrum over ‘Het Apeldoornsche Bosch’ uitgebreid kan worden.
Het gehele rapport is terug te lezen via de website van de gemeente Apeldoorn.